Canalblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
Publicité
Er was eens in Kemmel...
6 février 2021

17 Speelse Sprookjes

 

ZEVYNTIEN

SPEELSE

SPROOKJES

 

met veel plezier

geschreven

door

Filip DEPUYDT 

 

Februari 1996

 

 

IMG_0463 (2)

 

 

 

 

INHOUD

 

Lowie Tabak en de 40 Rokers

Tijl Uilenspiegel en de Spiegeluilen

Het Sneeuwritje over de 7 Bergen

Aladin zonder Lamp

De Golf en de 7 Geitjes

Odiel Decrock en de Krokodil

Korenroosje

Johannes de Stroper

De Zondebok en het Zwarte Schaap

Badman

Jeanne Zonder Vlees

De Rode Loper

Het Loze Pissertje

Klein Pluimpje

Roodlapje

Tepelspeeltje

Karel en de Schele Gast

 


 

LOWIE -TABAK EN DE 40 ROKERS

 

 

Lowie Tabak was uitbater van een kranten- en tabakwinkeltje. Reeds 25 jaar draaide zijn winkeltje op volle toeren en terwille van deze gelegenheid dacht hij eraan om zijn beste klanten eens extra in de bloemetjes te zetten door hen een geschenk aan te bieden. Met behulp van zijn computer viste hij uit dat zijn allerbeste en trouwste klanten niemand anders waren dan de 40 rokers.

 

De 40 rokers zijn 29 vrijgezellen - vroeger waren ze met 40 maar er zijn er al 11 gestorven aan kanker - die de ganse dag niets anders deden dan straffe tabak roken. Het zijn werkelijk verstokte kettingrokers van de meest zuivere soort, die dagelijks bij Lowie hun vrachtwagen kwamen volladen met de strafste tabak. Niemand wist precies hoe ze eruit zagen, want telkens ze ergens verschenen, waren ze steeds gehuld in een dikke rookwolk, zodat eigenlijk nooit iemand duidelijk heeft gezien wie de 40 Rokers waren. Ook Lowie Tabak niet.

 

Lowie besloot dus om een hele vrachtwagen tabak gratis bij hen thuis te bezorgen. Hij wist niet precies waar ze woonden, maar vanop een afstand werd hij al de storende geur van sigaretten gewaar, en dus kon hij niet missen. Hij belde aan. Philip Morris, het opperhoofd van de 40 rokers stelde de geste van Lowie zeer op prijs en nodigde hem uit om er eentje te komen drinken, wat Lowie met plezier aanvaardde.

 

Maar, reeds bij de eerste stap in het huis van de 40 rokers bemerkte hij met afschuw de enorm smerige boel daarbinnen. Overal lagen sigarettenpeuken en de as lag werkelijk vingers dik op de grond en op alle meubelen.

"Kuisen jullie hier dan nooit ?" vroeg Lowie voorzichtig.

"Nee, jong", antwoordde Philip Morris zelfzeker. "Dat is véél te lastig".

"Misschien kunnen jullie dan een schoonmaakster in dienst nemen", suggereerde Lowie. "Als jullie willen, kan ik een advertentie plaatsen in mijn winkel".

Dat vonden de 40 rokers geen slecht idee. Zo zou er tenminste eens een vrouw opduiken in hun leven, en dus werd het voorstel goedgekeurd.

 

Lowie plaatste volgend zoekertje : "GEZOCHT. ASSENPOETSSTER".

Al spoedig stroomden de sollicitatiebrieven toe. De 40 rokers stelden een selectiecomité samen dat bestond uit Peter Duivenmand, John Player en St. Michel. Nadat ze alle kandidates hadden onderzocht, viel het hen niet moeilijk om te kiezen. Omdat ze ook graag eens iets van de wereld wilden zien, verkozen ze unaniem een juffrouw die nogal kort van stof was - vooral wat haar rokje betreft.

 

De assenpoetsster ging de volgende dag aan de slag. Met borstel en blik, trekker en dweil, stofzuiger en hogedrukreiniger vatte ze het zware karwei aan en deed er precies één week over om alles op te kuisen. Ondertussen zaten de 40 rokers haar likkebaardend aan te staren en gingen rustig door met paffen, zodat het na afloop precies leek of de arme schoonmaakster de hele tijd niets had gedaan. Ze kon weer onmiddellijk opnieuw van nul beginnen zwoegen.

 

Na drie weken steeds hetzelfde liedje liep haar emmer echter over. Ze had er zo stilletjes aan haar stofzuiger van vol om zich de hele tijd uit te sloven zonder resultaat.

"Kunnen julie verdorie niks anders doen dan de hele tijd sigaretten roken ?", blafte ze de 40 rokers toe. "Er zijn toch nog andere dingen in het leven".

 

Toen de assenpoetster de volgende week terug kwam, was ze met verstomming geslagen. Nergens in het hele huis was er nog een sigarettepeuk te vinden, zelfs geen resten van as. Zelfs de indringende reuk was grotendeels verdwenen.

"Wat is hier aan de hand", vroeg ze verbaasd. "Hebben jullie je leven verbeterd ?"

"Ja", antwoordde één van de rokers. "We hebben erover nagedacht hoe vervelend het voor jou moet zijn om steeds maar onze sigarettenresten te moeten opkuisen en daarom hebben we besloten om te stoppen met roken".

"Zo maar ineens ?", vroeg de Assenpoetsster ongelovig. "En wat doen jullie dan in de plaats ?" .

"Kauwgum knabbelen", antwoordden ze in koor.

 

 

Toen pas merkte de assenpoetsster dat er overal op de vloer en op de meubels verdroogde kauwgumresten waren gekleefd. De arme meid dacht dat ze gek werd. Na iets meer dan twee weken kuisen, schuren en lostrekken vond ze het welletjes. Dit ging werkelijk haar ergste nachtmerrie te boven ! Ze smeet haar dweil weg en schreeuwde dat de 40 rokers maar zelf hun stal moesten kuisen en dat ze nooit meer zou terugkomen.

 

Zo stonden de 40 rokers weer even ver als voordien. Het kauwen waren ze spoedig weer beu, want dat was nogal vermoeiend voor de kaakspieren, en dus schakelden ze weer gewoon over op hun sigaretten. Gelukkig maar, voor Lowie Tabak, want hij dreigde door zijn eigen stomme initiatief zijn beste klanten te verliezen.

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

TIJL UILENSPIEGEL EN DE SPIEGELUILEN

 

 

Er was eens, tamelijk lang geleden, een student die Tijl van der Bijl heette. Voor zijn twintigste verjaardag wou hij voor zichzelf eens een speciaal geschenk kopen. Al een tijdje dacht hij eraan om de schouw van zijn studentenkot aan te kleden met een mooie antieke spiegel. Zo’n spiegel leek hem wel redelijk duur, maar voor deze gelegenheid kon hij zich dit extraatje wel permitteren.

 

Hij bestelde de spiegel per telefoon bij een gekende antiquairr en reeds de volgende dag zou hij hem mogen afhalen.

 

Toen hij daar aankwam, stond de spiegel reeds mooi ingepakt klaar om mee te nemen. Omdat het Tijls verjaardag was, mocht hij hem hebben voor een appel en een ei. Tijl droeg de spiegel snel maar voorzichtig naar huis en haalde er het inpakpapier van af.

 

Toen hij in de spiegel keek, schrok hij zich bijna een aap, want in plaats van zichzelf zag hij in de spiegel een uil. Eerst werd hij enorm boos maar daama moest hij erom lachen. Tijl haalde er onmiddellijk enkele kotgenoten bij om hen zijn wonderspiegel te tonen. Hij stelde vast dat als zijn ene kotgenoot, die in het laatste jaar ingénieur zat, in de spiegel keek, er een kleine uil verscheen. Als daarentegen zijn andere kotgenoot, die al drie keer gebuisd was, zich spiegelde, kwam er een enorm grote uil tevoorschijn in de spiegel. Tijl kon daaruit dus opmaken dat hoe slimmer je was, hoe kleiner je spiegeluil, en hoe dommer je was, hoe groter je spiegeluil werd. Die spiegel was dus eigenlijk een soort intelligentiemeter. Dat vond Tijl pas echt tof en het bracht hem op een schitterend idee.

 

Hij ging met zijn spiegel op de markt staan en iedereen kon, tegen betaling, komen kijken hoe groot zijn spiegeluil wel zou zijn en dus ook hoe slim hij wel was. Het werd een enorm succès want van uren in het rond kwamen mensen kijken naar Tijl Uilenspiegel (want zo noemde men hem) zijn spiegel. De mensen konden zich overigens goed amuseren, want telkens er een grote uil verscheen konden ze die mensen eens goed uitlachen voor "grote uil" (iets wat nu nog vaak gebeurt), en dat gebeurde veel meer dan velen lief was. Stel je voor dat je daar zelf stond in de spiegel te gapen en er een enorme uil voor je ogen opdook... Soms gaf het spiegelbeeld ook iets weer over het beroep van de persoon in kwestie. Op een keer kwam "Luchtige Linda", de plaatselijke, zeg maar, sociale assistente, zich in de spiegel bewonderen en tôt grote hilariteit van de omstaanders verscheen er een uil met nog slechts één enkele veer…

 

Door het enorm grote succès besloot het stadsbestuur om ieder jaar een verkiezing van "Uil van het Jaar" te organiseren in de stedelijke feestzaal, waaraan alle inwoners van de stad verplicht moesten deelnemen. Het kwam erop neer dat de persoon met de grootste spiegeluil heel het komende jaar openlijk mocht worden uitgelachen en bespot. Velen onder hen vonden dat niet zo leuk. Er waren er zelfs bij die uit schrik verhuisden naar een andere stad. Recordhouder is nog steeds Fred Kwakkel die maar liefst 13 maal met de weinig benijdenswaardige titel ging lopen, waarna hij jammergenoeg zelfmoord pleegde.

 

En Tijl ? Hij werd steenrijk en zocht een vrouwtje dat een zeer klein spiegeluiltje had. Ze heette Nele ! En samen leefden ze nog lang en gelukkig !

 

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

HET SNEEUWRITJE OVER DE 7 BERGEN

 

Er was eens een boze wolf die Fons heette. Het was Fons de boze wolf. Op een koude winterdag had Fons enorm veel zin om een lange fietstocht te maken. Hij vond zich namelijk in zeer goeie vorm en daarom besloot hij om de lange en enorm moeiljke tocht over de 7 bergen in zuid West-Vlaanderen te ondernemen. Hij stippelde zijn route uit en besloot de 7 bergen in volgende volgorde aan te vatten : Casselberg, Catsberg, Zwarteberg, Rodeberg, Sulferberg, Scherpenberg en tôt slot, de moeilijkste, de Kemmelberg. Niemand had tôt dan toe deze gevaarlijke tocht durven ondernemen tijdens de winter en zeker niet door de sneeuw. Fons vond dit dus een unieke kans om in het Guiness Recordboek te verschijnen. Aangezien hij een slipcursus had gevolgd, moest het zeker lukken.

 

Voor deze moeilijke tocht zou hij gebruik maken van een aerodynamische fiets die hij zelf had gebouwd met onderdelen van een blikopener en een koffiemolen. Hij trok zijn skimuts over zijn oren, voorzag zijn fiets voor alle zekerheid van sneeuwkettingen, pompte zijn banden op en smeerde zijn ketting nog eens vlug en daar ging hij. Om geen risico’s te nemen werd hij op de hielen gevolgd door zijn broer Dirk De Wolf in de volgwagen, een VOLGVO Station Wagon.

 

Hij stoof in de richting van de Casselberg alwaar hij de beklimming aanvatte. Aanvankelijk verliep alles zonder problemen, maar plots, op de bonkige kasseien, begaf het frame van zijn fiets het. Wellicht waren de gebruikte onderdelen niet stevig genoeg voor deze helse tocht. Gelukkig had hij in de volgwagen nog een reservefiets. Dit model was ineen geknutseld met onderdelen van een Duitse tank uit Wereldoorlog II en was dus iets robuuster dan zijn eerste fiets.

 

Fons vlamde probleemloos over de Catsberg, waar hij tijdens de bevoorrading in de abdij een stuk paterskaas en twee trappisten naar binnen speelde. De tocht ging verder over de Zwarte- en de Rodeberg, die ook allebei gemakkelijk overwonnen werden. Het ging zelfs zo vlot dat hij de sneeuwbollekenstrui veroverde. Op de Sulferberg had hij reeds 53 km afgelegd en die kilometers begonnen stilaan in zijn kuiten te bijten. Maar Fons is een doorbijter en dus beet hij door.

 

De Scherpenberg moest er (zij het minder vlot) ook aan geloven zodat nog alleen de Kemmelberg restte ingepakt te worden. Deze berg was echter berucht om zijn steile hellingen en zijn hobbelige kasseien…

 

De uitputting nabij vatte Fons de beklimming aan. Hij trapte zo hard op zijn pedalen tôt het zweet op zijn voorhoofd stond, maar hij had alle moeite om nog vooruit te komen. Het einddoel was echter zo nabij dat hij niet meer mocht opgeven. Met zijn laatste

krachtinspanningen krabbelde hij door tôt de laatste rechte lijn; Nog 50 meter… 40… 30… 29…

Hij geraakte steeds trager vooruit maar hij moest en zou het halen...

Maar opeens gebeurde er echter iets onverwachts. Plotseling sprong er iemand van achter een boom de weg op. Het was Theodoor Vercamer, de man met de hamer.

 

 Waarom weet ik niet, maar meneer Vercamer klopte met zijn hamer heel de fiets van Fons tôt oud ijzer. Fons kon nog net op tijd vluchten want anders had hij ook van de hamer gekregen. Het resultaat was dat niet Fons maar wel Vercamer in het Guinessboek verscheen als snelste fietsenafbreker.

 

 

Filip Depuydt, 1994

 

 


 

ALADIN ZONDER LAMP

 

 

 

Heel lang geleden, in de ijstijd, was er eens een gastarbeider-mijnwerker die Aladin heette. Zoals elke morgen trok hij met zijn brommertje naar zijn werk. Op zijn rug had hij zoals steeds zijn tas met daarin zijn boterhammendoos en zijn thermos met warme soep voor het middagmaal.

 

Nadat hij zijn brommer tegen een telefoonpaal had geparkeerd, trok Aladin naar de mijnschacht waar hij in de diepte moest afdalen. Aangezien er in die tijd nog geen liften bestonden, moest hij op een andere manier beneden zien te geraken. Aladin was een verwoed Benji-springer en dat kwam hem bij het afdalen goed van pas. Na enige malen op en neer te zijn geslingerd kon hij eindelijk vaste voet aan de grond zetten. Hij kroop door de donkere gangen naar de plaats waar hij de vorige dag was opgehouden met werken. Daar zette hij zijn mijnwerkershelm met lamp op zijn hoofd. Omdat in die tijd ook de batterijtjes nog niet waren uitgevonden, deed hij de lamp branden door middel van een dynamo die door een fiets - een soort home-trainer - werd aangedreven. Van die dynamo liep er een draadje naar z’n helm en zo brandde uiteindelijk de lamp. Aladin had het dus helemaal niet gemakkelijk want hij moest trappen en steenkool kappen tegelijk.

 

Het was die dag blijkbaar niet Aladins beste dag, want toen hij goed aan het fietsen was, deed er zich een technische storing voor : de ketting van zijn fiets brak en Aladin viel over zijn stuur zodat hij bijna zijn nek brak. Zijn licht kon nu niet meer branden en daar lag hij op zijn buik in het donker. Daar lag Aladin zonder lamp, helemaal alleen diep onder de grond...

 

Gelukkig ging er hem een licht je op. In zijn broekzak had hij nog een doosje lucifers. Als hij die zou aansteken, zou hij weer zien wat hij deed. Hij streek een stekje aan maar ongelukkig genoeg liet hij de brandende lucifer op de grond vallen. Tôt zijn enorme verwondering merkte hij dat de gekapte steenkolen die overal rond lagen, begonnen te branden. Eerst was hij blij, want zo had hij weer licht en bovendien ook warmte om verder te kunnen werken.

 

Zijn enthousiasme was echter van korte duur want, in de kortste keren stond heel zijn koolmijn in vuur en vlam zodat Aladin moest gaan rennen voor zijn leven. Gelukkig kon hij tijdig ontkomen langs de nooduitgang. Wel hield hij er een paar zweetvoeten aan over.

 

Aladin was echter heel blij want hij besefte dat hij een nieuwe brandstof had ontdekt : de steenkool. Ondernemend als hij was, startte hij met succès een reklamecampagne op radio en TV en hij begon overal nieuwe steenkoolmijnen te graven. Het resultaat bleef niet lang op zich wachten. De vraag bleef alsmaar stijgen en al spoedig was hij de rijkste koliesjeik ter wereld ! "Steenkool, groot gelijk”", dacht Aladin.

 

 

P.S.                :         De      aandachtige luisteraar zal      zich      nu        wel afvragen waarvoor Aladin voordien

dan wel die steenkool gebruikte die hij had opgegraven.

Welnu, in de ijstijd had men de sneeuwman wel al uitgevonden.  Het maken van sneeuwmannen was toen uitgegroeid tôt een echte rage. Zoals iedereen wel weet gebruikt men als ogen en mond een u allen welgekende stof  :. STEENKOOL ! ! !

 

 

Gouden Tip van Nonkel Filip :    plaats je sneeuwman nooit te dicht bij vuur of hij schiet in brand !!!

 


 

DE GOLF EN DE 7 GEITJES

 

 

 

Er was eens een autoclub waar enkel 2 PK’tjes (Geitjes) toegelaten waren. Omdat er slechts 7 leden waren noemde men de club ook : Àutoclub ’De 7 Geitjes’. Welnu, op een dag was er weer vergadering en de 7 Geitjes stonden voor hun clublokaal ’Aux deux chevaux’ wat te babbelen. Plotseling kwam er een Volkswagen Golf aangereden. Niet zo maar een Golfke ! Nee, nee, een pracht van een GTI Cabriolet met amles erop en eraan.

 

Eén van de 7 Geitjes had dat gezien en riep : "Kijk eens daar, jongens ! Wat een poederdoos!", en de andere Geitjes begonnen luid te lachen. De Golf liet het daar natuurlijk niet bij. Hij trok zijn handrem dicht en snauwde toe : "Wie denken jullie wel dat jullie zijn, stelletje armoezaaiers !?".

-     "Héla, dikke nek", riep één van de 7 Geitjes terug. "Op het gemak, hé ! Het is niet omdat je spoilers en sportvelgen hebt, dat je meer bent dan wij hoor. Wij hebben dat niet, maar wij rijden ook. Bovendien hebben wij een veel zachtere vering dan jij."

-     "Maar ik heb vijf versnellingen en stuurbekrachtiging", repliceerde de Golf.

-     "Wij hebben ook vijf versnellingen hoor : vier vooruit en één achteruit, hahahahaha !".

-     "Lach maar. We zullen eens een wedstrijd houden. Dan zullen we wel zien wie er de beste is ! Om ter vlugst tôt aan de kerk en terug. Jullie mogen zelfs één minuut eerder starten."

 

De 7 Geitjes waren natuurlijk onmiddellijk akkoord en namen de uitdaging aan. Het startsein werd gegeven. De Geitjes vertrokken aan een gezapig tempo allen samen op hun dooie gemak. Precies 1 minuut later stoof de Golf weg, een dikke rookwolk en de geur van verbrand rubber achterlatend, in achtervolging op zijn rivalen. Aan het keerpunt (de kerk) kwamen de Geitjes nog gezamenlijk door met een voorsprong van nog slechts 10 seconden. Het zou nog spannend gaan worden.

Aan de spoorweg gekomen, hadden de Geitjes nog 5 seconden voorsprong, maar de Golf had pech want vlak voor zijn neus viel de slagboom dicht, zodat zijn ABS goed van pas kwam. Hij verloor daar ongeveer 20 seconden (de voorbijkomende trein was duidelijk een sneltrein). Het was nu alles of niets ! Zou hij het nog halen ? Dat was de grote vraag...

 

Werkelijk plankgas scheurde hij over de weg en flitste hij door de bochten. Het was een adembenemende race. Meter na meter kwam hij dichterbij, maar de Geitjes weerden zich dapper en lieten de kaas niet van hun brood eten.

 

Op 500 meter van de aankomst kreeg de Golf de 7 Geitjes weer in zicht en de Geitjes zagen de Golf in hun achteruitkijkspiegel dichterbij komen. Wie zou deze gekke race winnen?

 

Uiteindelijk, op 300 meter van de streep, was de Golf vlakbij de Geitjes gekomen en net op het ogenblik dat hij ze wou voorbijsteken, deden de 7 Geitjes een onverwachte ze :  ze gingen alle 7 naast elkaar rijden over de gehele breedte van de weg (met wat duwen en trekken lukte dat wel), zodat de Golf er niet meer voorbij kon. Tôt scha en schande moest hij het onderspit delven en de 7 Geitjes gingen met de overwinning lopen. Dit tôt grote woede van de Golf, die zich belachelijk gemaakt voelde. Zijn motor begon te koken en hij werd zo dol als een kever. Zo vlug mogelijk koos hij het hazepad, terwijl de 7 Geitjes hem nog lang en gelukkig uitlachten !

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

 

ODIEL DECROCK EN DE KROKODIL

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een bouwkundig ingénieur van Bruggen en Wegen die Odiel Dec rock heette. Op zekere dag werd Odiel naar Zwart Afrika gestuurd om er enkele bruggen te bouwen over de Congo-stroom.

 

Eenmaal ter plaatse besliste hij om nar de stroom af te zakken om de ideale plekken voor het bouwen van een brug op te sporen. Toen hij zo langs de rivier aan het opmeten was, hoorde hij achter zich iets naderbij komen. Hij draaide zich om en bemerkte een meters lange krokodil die met zijn wijd opengesperde, enorme bek uit het water kwam gekropen. Het monster zigzagde recht op Odiel af. In een snelle paniekreflex greep Odiel zijn vouwmeter en smeet die zo hard hij kon in de openstaande muil.

 

De krokodil hoestte hevig en spuwde dan boos de vouwmeter terug in Odiels richting. Woedend snauwde de engerd Odiel toe :

-     “Gij stuk onbeschofte vlegel. Wie denkt gij wel die ge zijt ?"

Odiel stond op zijn benen te rillen van de schrik.

-     "Sorry hoor. Ik wou helemaal niet onbeschoft zijn. Ik was alleen geschrokken. Mag ik me even voorstellen ? Ik ben Decrock Odiel en...."

Maar voor Odiel zijn zin kon afmaken, viel de krokodil hem in de rede.

-     "De krokodil, de krokodil… Meneer zal nu nog een beetje met mijn voeten beginnen spelen. Gij zijt zeker ook de plezantste thuis. De krokodil... Als hier iemand de krokodil is, dan ben ik dat. Begrepen ?"

-     "Maar het is echt waar", drong Odiel aan. "Ik heet echt Decrock Odiel. Kijk maar". Odiel haalde zijn identiteitskaart tevoorschijn en overhandigde die aan de krokodil. Die greep de kaart beet en zette zijn bril op.

-     "Wel verdraaid !", riep hij. "Hoe is het mogelijk ! De-Crock-O Diel. Dat ik dat niet had gemerkt. Maar dan zijn wij vast en zeker familie van elkaar. Kom mee, ik moet je voorstellen aan mijn familie".

 

Zo belandde Odiel Decrock bij de familie krokodil en tegen zijn verwachting in werd hij er bijzonder hartelijk ontvangen. Hij werd zelfs vergast op hun lievelingsgerecht, geroosterde zébra. Plots vroeg de krokodil hem hoe hij zijn onbeleefd gedrag van bij de rivier weer kon goedmaken. En toen kreeg Odiel een idee. Die kans mocht hij niet laten liggen...

 

Odiel legde uit dat hij eigenlijk hier naartoe was gekomen voor het bouwen van bruggen, en dat de krokodillen hem daarbij misschien zouden kunnen helpen.

-     "Dat zal moeilijk gaan, hoor", zei de krokodil, "want onze poten staan averechts.  Met ons kun je voor dergelijk karwei niets aanvangen".

-     "Inderdaad", gaf Odiel toe, "maar jullie kunnen toch goed zwemmen, of niet ?"

Daarmee waren alle krokodillen het roerend eens.

 

Odiel legde hen toen uit dat ze hem konden helpen door op hun rug mensen van de ene oever van de rivier naar de andere te vervoeren.

-     "Wablieft  ?  Mensen vervoeren !, riep de krokodil. "Maar die eten wij normaalgezien op".

"Tja", dacht Odiel, "da’s ook waar". En weer dacht hij na.

-     "En wat als de reizigers jullie iedere keer een zébra schenken ?", drong Odiel aan.

Dat vonden de krokodillen een uitstekend idee, want voor een lekkere zébra waren ze tôt alles bereid. Odiel was dolgelukkig met het bereikte resultaat. Hij hoefde nu geen bruggen meer te bouwen. Die waren nu gewoonweg niet meer nodig !

Hij spoedde zich naar de nabijgelegen dorpen om het goede nieuws aan te kondigen.

 

 

Het plan werd in ieder dorp voorgesteld en iedereen vond het de moeite om het eens te proberen. De eerste proefovertochten verliepen nagenoeg vlekkeloos en al spoedig kwam de grote massa zich aanmelden, iedereen met een zébra onder de arm. De "Crock Ferries" werden een ongelooflijk succès. Slechts sporadisch werd een passagier door een al te vraatzuchtige krokodil opgepeuzeld, maar dat kon de prêt niet meer bederven.

 

Alleen de zébra’s vonden het niet zo plezant, maar toen in een vergadering werd afgesproken dat het tarief 1 zébra voor 10 overtochten zou worden, waren die ook weer tevreden gesteld.

 

Vandaag de dag verlenen de "Crock Ferries" nog steeds dagelijks hun diensten aan iedereen die de Congostroom wil oversteken.

Odiel keerde terug naar België en werd er als een ware held onthaald, vooral door de Minister van Financiën omdat Odiel van het enorme budget dat voor hem was vrijgemaakt haast niets opgebruikt had.

 

Maar Odiel’s idee kreeg nog andere toepassingen dan het oversteken van rivieren. In België bijvoorbeeld wordt tôt op heden nog steeds een variant van Odiel’s creatie met succès aangewend, nl. het zebrapad.

Er zijn hier echter reeds lang geen krokodillen en zébra’s meer te bespeuren, maar telkens u de straat oversteekt, waakt nog steeds de geest van Odiel Decrock over uw veiligheid.

 

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

KORENROOSJE

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een jonge deerne die zo mooi was als een roos. Ze was echter ook zeer ondeugend want de hele dag door probeerde ze zoveel mogelijk mannen te versieren als ze maar kon. Sinds enige tijd had ze daartoe een enorm vernuftige techniek ontwikkeld. Ze verstopte zich in een korenveld dat gelegen was vlak naast een drukke handelsweg. Van daaruit bespiedde ze alle voorbijgangers, en zodra er eentje langskwam die in haar smaak viel , begon ze zo hard ze kon om hulp te roepen.

 

Zoals elke man weet, werkt het vrouwelijke hulpgeroep op het mannelijke oor als een mooie bloem op een bij. Geef toe, welk rechtschapen manspersoon droomt er niet van om de schone te redden uit de muil van het beest ?

 

De man sprong dus het korenveld in en ging op zoek naar "Korenroosje" (die zo werd genoemd omwille van haar méthode). De vurige verleidster vleidde zich in het koren neer en toen de "redder" op de plaats van het onheil verscheen, trof hij het jonge, dartele ding voor dood aan. Als de nietsvermoedende man zich over haar boog om te zien wat er scheelde, vloog ze hem om de hals en drukte hem in een tedere omhelzing stevig tegen haar ronde boezem. En van het ene kwam natuurlijk het andere, maar daar moet ik ongetwijfeld geen tekening bij maken.

 

Op die manier had zij ondertussen al tientallen mannen bij de neus (en andere lichaamsdelen) genomen.

 

Op zekere dag echter, nog vroeg in de ochtend, was er onheil op komst. De boer was op inspectieronde om te kijken hoe het stond met zijn gewassen. Tôt zijn grote ontstentenis stelde hij vast dat enorme delen van zijn korenveld volledig waren platgedrukt. Hij kon zich niet herinneren dat het de laatste dagen fel geonweerd had. Dus veronderstelde hij dat er misschien enkele koeien ontsnapt waren uit de nabijgelegen weide. Hij liet zijn kruiwagen langs de weg achter, en ging een kijkje nemen. Hij volgde het spoor van vernieling, en ongeveer in het midden van zijn veld, stootte hij tôt zijn verbijstering op Korenroosje die zich net aan het omkleden was alvorens aan haar "dagtaak" te beginnen. Hij had al over haar horen spreken en wist meteen welke vis hij aan de haak had.

 

"Wel, juffrouwtje .", sprak de boer. "Wat dœ jij hier in mijn korenveld ?"

"Euh, wel", antwoordde Korenroosje verrast. "Ik was hier bloemetjes komen plukken voor mijn zieke grootmoeder".

"Dat zal wel", zei de boer boos. "Bloemetjes plukken… ? Denk je soms dat ik niet weet wie jij bent. Vuile vod ! De bloemetjes buiten zetten, dat zul je bedoelen  ! Ben jij niet beschaamd ? En wie zal hier al die schade betalen, denk je ? Of zul je al mijn koren terug rechtzetten misschien ? Jij bent anders wel een spécialiste om andere dingen rechtop te krijgen, nietwaar. Kom eens hier. Ik zal je eens tonen wat wij, boeren, met zulke stoute meisjes doen !".

 

 

Maar nog voor de boer ook maar iets kon ondernemen, was Korenroosje hem om de hals gevlogen en begon hem intens te omhelzen en te kussen. De boer, die sterk katholiek was en ook al wel het verhaal van Adam en de appel had gehoord, was daardoor zo geschrokken dat hij uit volle borst om hulp begon te roepen.

 

Toevallig kwam er net op dat moment een ruiter te paard de weg langsgereden. Het was Johan, De Snode Ridder. Toen die het geroep vanuit het veld waamam, herinnerde hij zich meteen die andere keer dat hij langs dit veld was gepasseerd en wat voor een wonderbaarlijk avontuur hij toen had beleefd. Hij aarzelde geen ogenblik - want zoiets wou hij nog wel eens meemaken -, sprong van zijn paard, bond het aan de dichtsbijzijnde boom en rende het korenveld in.

 

Een eindje verderop waren Korenroosje en de boer nog altijd in elkaar verstrengeld. Toen de Snode Ridder dat zag, wou hij zich direct op de boer storten om Korenroosje te bevrijden. Die draaide zich echter boos om en riep hem toe dat hij zijn fatsoen moest houden en net als iedereen zijn beurt diende af te wachten. Hij begreep er geen snars van, maar gehoorzaamde en trok zich enkele tientallen meters terug.

 

Door dit kleine oponthoud kon de boer zich herpakken om Korenroosje eindelijk haar welverdiende rammeling te geven. Hij ging daarbij zo hardhandig te werk, dat één van de jarretellen, die de nylonkousen van het sensuele Korenroosje omhoog hielden, het begaf. Het moest nu wel juist lukken, maar het metalen hechthaakje werd recht in het linkeroog van de boer geslingerd zodat hij voor enkele ogenblikken buiten westen raakte. Hij moest Korenroosje loslaten en die maakte van de gelegenheid gebruik om zich, geschrokken door de brutaliteit van de boer, als de bliksem uit de voeten te maken. Ze spurtte als een weerlicht naar de rand van het veld. Toen ze voorbij de Snode Ridder scheerde, probeerde die haar nog in te halen. Maar aangezien Korenroosje die dag loops was, had hij geen schijn van kans.

 

Met grote voorsprong bereikte Korenroosje het geparkeerde paard van de Snode ridder, sprong erop en verdween als een pijl uit een boog. Nu zat de Snode Ridder verdomme zonder paard. Zijn ridderlijke eer was aangetast, en dat kwam allemaal door die stomme boer. Hij keerde terug het veld in op zoek naar zijn rivaal en trof hem nog steeds jammerend op de grond aan. Hij trok zijn joekel van een zwaard uit de schede en dwong de boosdoener hem met zijn kruiwagen tôt aan de eerste bushalte te voeren. En zo gebeurde het ook.

 

De boer kon het hele gebeuren maar moeilijk verteren. Zo erg werd hij nog nooit vernederd. Om verdere soortgelijke avonturen in de toekomst te vermijden, maaide hij al zijn korenvelden af om er aardappelen in de plaats te planten. Zo zou hij de toestand beter onder contrôle kunnen houden, tenzij… Korenroosje natuurlijk haar taktiek zou veranderen.

 

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

 

JOHANNES DE STROPER

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een stroper die Johannes heette. Daarom noemde iedereen hem Johannes de Stroper. Zoals elke avond na het invallen van de duistemis maakte Johannes zich ook deze avond gereed om zijn valstrikken te controleren. Hij had er een groot aantal van verstopt, verspreid over het hele bos. Hij was gespecialiseerd in het vangen van konijnen die hij dan op de markt verkocht, maar regelmatig verschalkte hij ook wel eens een haas, fazant, patrijs of ander klein wild.

 

Johannes was benieuwd wat het die avond weer zou worden. De duistemis viel stilaan in en toen Johannes door zijn venster naar buiten keek, zag hij de volle maan reeds aan de hemel staan. Hij pakte al zijn spullen bij elkaar die hij nodig had voor zijn nachtelijke activiteiten : zijn jachtgeweer, zijn zaklantaara en zijn rugzak om het gevangen wild in op te bergen. Toen het helemaal donker was geworden, trok hij goed ingeduffeld op pad.

 

Het was volledig windstil en hij kon dus alle geluiden heel goed waarnemen. Toen hij eenmaal in het bos was gekomen begon hij aan zijn dagelijkse route.

Bij klem nummer 1 aangekomen, bemerkte hij dat die leeg was. Heel erg vond hij dat niet, want het gebeurde wel meer dat er op deze plaats niets te rapen viel. Toen hij echter vier klemmen verder nog altijd geen buit had, begon hij zich toch wel een beetje op te winden. Soms had hij zo het gedacht dat de konijnen begonnen te weten waar hij zijn klemmen had verstopt en dat ze opzettelijk daar uit de buurt bleven. Bij nummer 6 werd die gedachte meteen in de kiem gesmoord, want tôt zijn grote vreugde trof hij er inderdaad een konijn aan. Hij maakte het slachtoffer voorzichtig los en stopte het in zijn rugzak.

 

Toen hij zo nog drie vallen verder was gekomen, wachtte hem echter een verrassing. Tôt zijn grote verbazing trof hij er een - half gescheurde - minirok aan. Dat was hem nu nog nooit overkomen !

"Verdorie", mompelde hij. "De mensen laten tegenwoordig toch overal hun rommel rondslingeren".

Hij bracht zijn klem weer in gereedheid voor de volgende dag, stopte de rok toch maar in zijn rugzak en trok verder. Toen hij weer een klem verder kwam was zijn verbazing nog veel groter. Deze keer had hij een nylonkous gevangen. Dit begon toch verdacht te lijken. Hier was zeker een grappenmaker in het spel. Maar hoe wist die onnozelaar waar al zijn strikken stonden opgesteld ?

 

Nog een klem verder was de maat helemaal vol. U gelooft het of niet, maar nu stak er, jawel, een damessslipje in. Johannes begon zich toch stilaan zorgen te maken, want hier was duidelijk iets niet pluis. Iemand was hem blijkbaar op het spoor, maar wie ? Hij stond stil en luisterde of hij iets kon horen.

En inderdaad, hij nam een soort geritsel waar in het struikgewas …

"Ha, daar zit de boosdoener!", dacht Johannes. Hij pakte zijn jachtgeweer stevig beet, en in een grote boog, dook hij in de struiken om, tôt zijn grote constematie, te belanden op een vrijend paartje, met zijn neus op het ontblote achterwerk van een manspersoon.

De kerel richtte zich op en keek Johannes een paar seconden pisnijdig aan.

"Het is toch niet waar, hé", schreeuwde de kerel. "Mag het dan echt niet zijn ? Een mens kan tegenwoordig al niet meer op zijn gemak zijn vijftigste huwelijksverjaardag vieren. Nu wilden wij dat op een originele manier doen door, net als indertijd, in de bosjes te komen vrijen.   Maar al drie keer wil mijn Marie zich op een rustig plekje neervleien, en ze belandt verdorie toch wel zeker iedere keer met haar gat in een traap. Dan vinden we eindelijk dit romantisch plekje en nu komt gij ons weer storen. Zijt gij niet beschaamd ?"

 

Johannes was erg onder de indruk van wat zich daar afspeelde en wist niet wat te antwoorden. Hij stond daar met zijn mond vol tanden.

In de verte hoorde hij de kerkklok middernacht slaan en plots gebeurde er iets heel vreemds met de man die voor hem stond.

Over zijn gehele lichaam begon haar te groeien, en zijn nagels en tanden begonnen angstaanjagende afmetingen aan te nemen. Hij opende zijn mond en brulde: "Het KMI verwacht een bewolkte hemel en veel regen en af en toe een bui".

"Help", gilde de vrouw, "mijn Marcel is in een weerwolf veranderd !"

De weerwolf draaide zich naar haar toe en wou haar bespringen, maar Johannes kon nog net op tijd zijn jachtgeweer grijpen en hem overhoop knallen.

 

De arme vrouw was enorm gelukkig dat Johannes de Stroper haar had gered en besloot zijn volgelinge te worden. Johannes was volledig overstuur van wat hij allemaal had meegemaakt, maar hoewel hij die nacht niet veel konijnen had gevangen, keerde hij dus toch met een stuk groot wild terug naar huis.

 

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

 

DE ZONDEBOK EN HET ZWARTE SCHAAP

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een boerderij waar een heleboel landerijen en een grote variatie dieren waren. Het dagelijkse leven verliep er heel rustig en kalm.

De rust werd echter bruusk verbroken toen de boer op een dag thuiskwam van de markt met een kanjer van een geitenbok. Hij had die voor weinig geld op de kop getikt en dacht dat hij die maar in de stal bij zijn schaap kon stoppen. Hij had inderdaad een ooi die de hele tijd alleen zat in haar stal en vond dat het dier daardoor nogal eenzaam moest zijn.

 

Toen hij zijn nieuwe aanwinst aan de boerin voorstelde, vond die hem best mooi, maar ze stelde ook vast dat de bok verschrikkelijk stonk.

- "Natuurlijk", zij de boer, "dat is toch normaal. Een goede bok MOET stinken. Daar is hij een bok voor’.

Toen hij de bok naar de schapenstal leidde, bleek echter spoedig dat het schaap niet dezelfde mening was toegedaan, want het spurtte bliksemsnel naar buiten. De boer dacht dat het schaap wat verlegen was met het mannelijke gezelschap, en dus haalde hij haar terug en sloot hen samen op in de stal. Zo zouden ze kennis met elkaar kunnen maken.

Het schaap kroop ineen in de verste hoek en probeerde steeds zo lang mogelijk haar adem in te houden, want die stank was echt niet te harden. Het zuchtte : "Het is hier ook altijd alles of niets. Eerst zit ik jarenlang alleen, en nu krijg ik gezelschap  bij wie ik het zonder gasmasker nooit zal overleven ".

 

De volgende nacht kreeg het arme schaap een verschrikkelijke koppijn en het kon geen oog dicht doen. Terwijl de bok lag te snurken, besloot ze dan maar om wat frisse lucht te gaan happen op het erf. Dat zou haar beslist goed doen.

Toen ze de staldeur openzwaaide, merkte ze tôt haar grote verbazing dat het erf, dat normaalgezien ’s nachts helemaal rustig is, was volgestroomd met alle dieren van de boerderij, behalve de bok. Al spoedig bleek dat de andere dieren ook niet konden slapen en ook last hadden van koppijn.

 

Toen de boer de volgende morgen nog half slapend op het erf verscheen om de koeien te gaan melken, schrok hij zich bijna een ongeluk. Alle dieren stonden hem op te wachten, en zo te zien waren ze heel boos. Ze dreigden met een algemene staking als de bok niet snel verwijderd zou worden. De boer was erg onder de indruk van de eensgezindheid die onder de dieren heerste, en aangezien zelfs de varkens tegen de stankoverlast protesteerden, moest hij hen wel au sérieux nemen. Hij stemde toe om met een delegatie van het vee aan tafel te gaan zitten om het probleem te bespreken. Na afloop werd overeen gekomen om de bok te verbannen naar een weide helemaal aan het uiteinde van het landgoed , zo’n kleine kilometer van de boerderij verwijderd. De dieren - en vooral het schaap - waren opgelucht, want ze zouden weer vrij kunnen ademhalen.

 

De boer timmerde vlug een schamel hok in elkaar op de overeengekomen plaats, en ging zijn bok uit de stal halen. Plots kreeg hij echter medelijden met het arme beest. Die sukkel moest daar nu helemaal alleen in dat gammele kot zitten. Hij kreeg het niet over zijn hart en om zijn geweten wat geruster te stellen, nam hij ook het stomverbaasde schaap mee. Die had dat natuurlijk helemaal niet verwacht en jammerde in zichzelf : "Waarom moet ik verdorie toch ALTIJD het zwarte schaap zijn… ?"

 

De ooi besloot echter het daar niet bij te laten. Nadat de avond was gevallen, glipte ze uit het hok en wipte over de omheining van de weide op zoek naar een andere ovemachtingsplaats. Ze had gemerkt dat er op de naburige boerderij ook schapen waren. Ze werd er door de kudde hartelijk ontvangen. Vooral de plaatselijke ram was in zijn nopjes, want zoals iedereen wel weet, geeft een ram niet alleen wol, maar hij geeft ook heel graag van katoen! En af en toe eens een vreemd ooitje was altijd goed voor wat afwisseling...

 

Het schaap keerde echter overdag steeds terug naar haar eigen hok, opdat de boer niets zou merken van haar nachtelijke escapades.

Toen de boer enkele weken later een bezoekje bracht aan het tweetal bemerkte hij dat het schaap een nogal opgezwollen buik begon te krijgen. Hij hield daarom de ooi dagelijks in de gaten om uit te vissen hoe dat kwam. Als het iedere dag wat dikker bleek te worden, geraakte hij in een lichte vorm van paniek. Zijn schaap was zwanger !

En, als dat zo was, wie was dan de toekomstige vader …???

 

De boer zag maar twee mogelijkheden : ofwel was het de bok, ofwel de Heilige Geest, maar aangezien die laatste al lang niets meer van zich had laten horen, was de bok torenhoog favoriet. "

Wel verduiveld," dacht de boer, "een kruising van een geitenbok met een schaap! Wat moet dat worden ?"

Hij vreesde het ergste...

"Sinds ik die bok in huis heb gehaald, heb ik er niks dan last mee", mompelde hij tussen zijn tanden.

 

In allerijl werd de dierenarts erbij gehaald die onmiddellijk het schaap naar de abortuskliniek voerde. Het arme schaap was weer doodongelukkig, want ze was zo blij dat ze moeder zou worden, maar het mocht blijkbaar wéér niet zijn.

Maar, de bok, die alles rustig vanop een afstand had gevolgd, bleef ook niet gespaard : om verdere narigheid in de toekomst te voorkomen, stuurde de boer hem naar het Hof van Castratie waar hem een pijnlijk vonnis te wachten stond !

 

 

Filip Depuydt, 1994

 


 

BADMAN

 

 

Er was eens, een tijd geleden, een loodgieter die Roger Verstraete heette. Meneer Verstraete was vooral gespecialiseerd in de installatie en het onderhoud van badkuipen. Daardoor werd hij door iedereen die hem kende ’de Badman’ genoemd.

 

Op een kwaaie dag werd Roger opgebeld door Notaris Beeckmans om eens langs te lopen voor een herstelling. Het was in de late namiddag toen Verstraete zijn lichte bestelwagen voor het huis van notaris Beeckmans parkeerde. De notaris deed zelf open.

“Ha, de Badman. Kom binnen. Je bent precies op tijd want ik moet net vertrekken voor een afspraak. De kraan van mijn bad lekt. Zoudt ge dat eventjes kunnen regelen ? Ge zult wel eventjes moeten wachten, want mijn oudste dochter is net haar bad aan het nemen. Drink ondertussen maar iets in de keuken”. En weg was hij…

Roger stapte naar de keuken en schonk zich een Rodenbach in die hij in de koelkast had gevonden. Zonder er echt van te genieten nam hij er een paar slokken van. Hij had op dat ogenblik eigenlijk niet echt zin in bier. Zijn gedachten waren veel meer bij wat de notaris zonet had gezegd. ’Zijn oudste dochter was net haar bad aan het nemen’. Dat leek hem pas echt intéressant. Dat zou hij wel eens van dichtbij willen zien… De Badman aarzelde even. Zou hij ? Misschien was er nog wel iemand anders in het huis aanwezig. Het zou natuurlijk niet goed zijn voor zijn goede faam, indien hij betrapt werd.

 

Maar de verleiding was sterker dan hijzelf, en aangezien zijn vader hem had ingepeperd dat men het ijzer moet smeden terwijl het heet is, sloop hij toch maar stilletjes de trap omhoog. Bovendien deed zo’n uitgelezen kans zich niet elke dag voor.

De badkamer bevond zich op de tweede verdieping. Bij de deur zette hij voorzichtig zijn gereedschapskist neer. Hij had geluk; er was een sleutelgat. Achter de deur nam hij de zoete geur van badschuim waar, en hij horde een zacht geneurie en het lichte geklots van water. Langzaam boog hij zich voorover en zette zijn oog aan het sleutelgat. Zwaar ontgoocheld stelde hij vast dat er aan de andere kant van de deur een stuk stof het sleutelgat bedekte. “Een handdoek”, vermoedde hij. “Verdomme toch. Dat is ae  tegenslag”.

 

De Badman speelde even met de gedachte om met een schroevendraaier te proberen om de handdoek op de grond te doen vallen, maar hij vreesde dat dat te veel op zou vallen. Hij probeerde iets anders. Hij drukte zijn mond tegen het sleutelgat, blies zo hard hij kon en zette dan vliegensvlug zijn linkeroog op de plaats waar zijn mond net gestaan had. Nog net zag hij hoe de handdoek terug voor het sleutelgat naar benedenviel. Dit lukte dus blijkbaar ook niet…

Toen schoot hem echter een plannetje te binnen. Voorzichtig opende hij zijn gereedschapskist, er goed op lettend om geen enkel geluid te maken. Hij haalde zijn handboor tevoorschijn en zette die tegen de deur, zowat tussen de klink en het sleutelgat. Uiterst behoedzaam bracht hij met zijn rechter hand de boor in beweging zodat die zich langzaam maar zeker een weg door het hout boorde. Na ongeveer 5 minuten voorzichtig draaien, had hij zijn doel bereikt ; er was nu een gaatje dwars door de deur heen. En dankzij de handdoek, had de notarisdochter niets van de boor gemerkt.

 

Met een vlugge beweging legde hij zijn handboor terug in de gereedschapskoffer, waarna hij – opnieuw voorover gebogen – tegen de badkamerdeur ging plaatsnemen. Het klopte tôt op de millimeter; als hij zijn mond schuin op het sleutelgat plaatste, kon hij met zijn linker oog précis door het pasgeboorde gaatje gluren. Het water kwam hem al in de mond…

 

Toen haalde de Badman heel diep adem en blies zo hard hij kon. De handdoek ging de lucht in en door het kleine gaatje kon hij de dochter in het bad zien zitten. Haar lange, blonde haar was boven op haar hoofd samengebonden met een lint, wellicht om het niet nat te maken. Toen moest hij opnieuw adem happen en de handdoek viel weer naar omlaag. Haastig vulde hij zijn longen met lucht en blies weer zo hard hij kon. Toen zag hij hoe de jonge vrouw geheel door schuim was bedekt en hoe haar rechterarm voor haar gezicht was gebogen en bezig was haar linker bovenarm en schouder in te zepen. Dan viel de handdoek weer

.

Na zo’n keer of twaalf zijn longen te hebben leeggeperst begon Roger Verstraete zich lichtjes duizelig te voelen. Maar hij raakte zo opgewonden dat hij zich geen sekonde de tijd gunde om even op adem te komen. Hij wou niets van dit goddelijke schouwspel missen.

 

Op een gegeven moment werd de notarisdochter een frisse wind gewaar. Toen ze in de richting van de deur keek, bemerkte ze dat de handdoek aan de deurklink op en neer fladderde. “Tiens”, dacht ze, “vader heeft zeker een deur of een raam laten openstaan. Ik ga even kijken”.

Toen ze zich uit het bad oprichtte, ging de Badman aan de andere kant van de deur nog veel harder blazen. Met rood aanlopende kop staarde hij naar de glanzende huid, de mooie lange benen en de stevige boezem van de jongedame…

 

Opeens horde de notarisdochter het gerinkel van brekend glas aan de andere kant van de deur, onmiddellijk gevolgd door een zware klap. Geschroken trok ze haastig de deur van de badkamer open. Tôt haar grote verwondering zag ze voor zich op de grond een onbekende man liggen met naast hem de scherven van de grote kristallen vaas die altijd al op het dressoir in de gang had gestaan. De man  lag daar volledig roerloos…

 

In paniek rende de dochter de trappen af en belde de dokter. “Dat hij dringend moest komen  voor een spoedgeval” !

Nog geen 3 minuten later rende de arts de trappen op. Hijgend en blazend bereikte hij de tweede verdieping en boog zich over de Badman heen.

“Dood”, was de harde diagnose. “Hartstilstand. Waarschijnlijk was de onbekende man niet gewoon om zoveel trappen op te lopen”…

 

 

Filip Depuydt 1994

 


 

 

JEANNE ZONDER VLEES

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een vrouw die er altijd al van had gedroomd ooit topmodel te worden. Haar naam was Jeanne Verplancke. Ondanks haar grote ambities had Moeder Natuur haar niet echt de geschikte lichaamsbouw meegegeven om zomaar haar droom in vervulling te zien gaan. Ze was nogal klein van gestalte, en was bijna zo breed als ze hoog was, waardoor ze eigenlijk meer de allures had van een flink uit de kluiten gewassen basketbal. Op de weegschaal zette ze bovendien probleemloos 148 kilo’s neer (in ondergoed en met sokken, wel te verstaan).

 

Ze had vermageringspillen geslikt, overvloedig wonderdrankjes ingenomen, dieet na dieet gevolgd, gymnastiekoefeningen gedaan, tôt zelfs drie uur hongerstaking toe, maar het mocht allemaal niet baten. Ze kon maar niet van haar overtollige kilo’s af geraken.

 

Maar nu had ze blijkbaar gevonden wat ze nodig had; in een plaatselijk reklameblad had ze een advertentie zien staan voor een vermageringsmiddel afkomstig uit de Franse Antillen, genaamd "PERTE TOTALE". In amper 1 week tijd zouden alle overvloedige kilo’s, zonder inspanning, verdwenen zijn. Jeanne had zonder aarzelen de bestelbon ingevuld en teruggestuurd naar het postorderbedrijf. Vier dagen later lagen de wonderpillen al in haar brievenbus.

En zo begon Jeanne Verplancke haar vermageringskuur-van-de-laatste-kans. Als ze de bijsluiter van haar "PERTE TOTALE" wondermiddeltje mocht geloven, zou ze al na amper één week duidelijke resultaten zien en voelen.

 

Gedurende de eerste vijf dagen van haar programma was ze echter nog niet het minste grammetje van haar 148 kg wegende lijf kwijtgeraakt.

Toen daar op de avond van de zesde dag, net voor het slapengaan, nog niks aan was veranderd, liet ze alle hoop op zege reeds in haar schoenen zakken. Ze zou wellicht wel weeral veel geld uitgegeven hebben voor niets... En wat erger was; haar droom zou wellicht nooit in vervulling gaan...

 

Maar, toen ze de volgende ochtend uit haar bed stapte, voelde ze,  hoewel ze nog niet goed wakker was,  dat er met haar wat was gebeurd. Ze had zich nog nooit zo licht gevoeld. Blijkbaar was haar investering toch geen maat voor niets geweest. Ze rende naar haar badkamer, zette haar brilletje op en ging op haar weegschaal plaatsnemen. Toen ze de wijzerplaat aflas, kon ze haar ogen niet geloven. Waar ze de vorige avond nog 148 kg woog, gaf de weegschaal nu nog slechts 11 kg aan. Jeanne was dolgelukkig. Eindelijk was ze mager geworden en kon ze haar droom verwezenlijken !

 

Toen Jeanne wat door haar eerste euforie heen was, veranderde haar stemming echter plotseling totaal.

"Elf kilo !", dacht ze. "Is dat niet wat héél weinig ???"

 

Verschrikt ging ze voor de spiegel staan, en wat ze daar zag, was nog in geen enkele Hitchcock-film vertoond geworden. Jeanne ging er zelfs van gruwelen. In haar spiegel verscheen een uitgemergelde gestalte waarrond een pak vel in losse lompen naar beneden bengelde. Ongelooflijk, maar waar : door haar nieuwe wondermiddel was ze niet alleen de OVERTOLLIGE, maar blijkbaar ook ALLE kilo’s verloren ! Ze betastte zichzelfover het gehele lichaam, maar er bleek nergens nog enig spoor van menselijk vlees over te blijven. Ze was letterlijk en figuurlijk zo extreem mager geworden dat er nog alleen vel en benen restten. Ze bekeek zich nog eens in de spiegel en vond zichzelf precies een kruising tussen een Engelse bulldog en een leeggelaten luchtballon.  Ze vervloekte dat duivelse “Perte Totale” vermageringsmiddel !!

 

Dit moest ze direkt aan haar dokter laten zien, want zo mager als zij was, kon toch helemaal niet gezond zijn, vond ze zelf. Maar hoe moest ze nu de straat op ? Al haar kleren waren veel te groot geworden. Ze zou er zichzelf zeker tien keer in kunnen wikkelen.

 

Maar dan kreeg Jeanne een schitterend idee : ze zou zichzelf opblazen ! Ze haalde haar fietspomp uit de garage, stak voor alle zekerheid een kurk in haar achterwerk en begon zichzelf langs haar mond op te pompen. Heel langzaam nam haar volume weer toe en toen ze ongeveer 25 kg druk van de manometer kon aflezen, vond Jeanne dat ze er opnieuw ongeveer uitzag als voorheen. Haar kleren zaten opnieuw als gegoten en niemand zou ook maar iets van haar gedaanteverwisseling merken.

Bij het stappen moest ze wel wat wennen. Ze voelde zich net een astronaut die op de maan wandelde.

 

Alvorens naar de dokter te vertrekken, wilde ze toch eerst nog haar trouwe boxer, Popeye, te eten geven. Toen ze de achterdeur opende en door de tuin naar het hondenhok zweefde, kwam Popeye haar, enthousiast als altijd, begroeten. Hoewel Jeanne hem tôt voorzichtigheid probeerde aan te manen, sprong de hond met zijn ochtendlijke enthousiasme in volle vaart tegen de borstkas van zijn bazin op. Hij keek dan ook stomverbaasd toen zijn meesteres, luid gillend, in één klap naar achter schoot, tegen de dakgoot botste en terug in zijn richting kaatste. Zo plezierig had hij zijn bazin nog nooit gevonden. En omdat Popeye het zo plezant vond, gaf hij haar nog maar eens een goeie kopstoot. Nu knalde Jeanne eerst tegen de pereboom, werd vervolgens tegen de notelaar gekijld en rolde tenslotte botsend terug op de grond. Ondertussen was Jeanne voortdurend aan het gillen en haar hond aan het toeroepen dat hij ermee moest ophouden, maar die moest van geen ophouden weten.

 

Popeye heeft zich die voormiddag bijzonder goed geamuseerd. Hij kon er gewoonweg niet genoeg van krijgen. Jammergenoeg werd het spelletje abrupt afgebroken toen zijn bazin, na een afstandsschot, in de rozenstruiken belandde, waarop een enorme knal volgde. Popeye was door de klap ongelooflijk geschrokken, want zo’n lawaai was hij van zijn meesteres ook niet gewoon. Hij vond het trouwens heel verdacht dat ze na die klap, plotseling totaal spoorloos verdwenen was.

 

Toen de hond van zijn eerste emoties bekomen was, en van dichtbij een kijkje ging nemen, was hij voor de tweede keer die dag aangenaam verrast : zijn bazin had voor hem een hele hoop kluiven in de tuin rondgesmeten ! De hond wist niet meer waar hij het had. Hij is de hele dag zoet geweest met knagen aan al die rondliggende botten. Nog nooit was hij in zijn hondeleven zo gelukkig geweest als die dag.

 

Maar, zoals u allen wellicht hebt begrepen, was Jeanne Verplancke zelf helemaal niet meer gelukkig, want zij was natuurlijk pas echt "PERTE TOTALE" !

 

 

Filip Depuydt 1995

 


 

 

DE RODE LOPER

 

 

Er was eens, geruime tijd geleden, een man die Karel Vismond heette. Karel had een heel bijzondere hobby. Hij had zich gespecialiseerd in het oversteken van de straat, enkel en alleen als het licht voor de voetgangers op rood stond. Daardoor, maar ook mede door het feit dat hij steeds een rode T-shirt droeg, was hij in de volksmond al gauw gekend als ’De Rode Loper’.

 

Deze, wel uitzonderlijke, hobby was uiteraard niet vrij van risico’s. Maar dat was nu net de specialiteit van onze Karel. Hij moest daarvoor wel heel lenig en attent zijn tijdens de spurt. Reeds verscheidene keren kon hij op het nippertje aan een zwaar ongeluk ontkomen door over een voorbijrazende sportauto heen te springen, of onder een aanstormende veertigtonner te rollen. Maar tôt op heden was hij nog zo goed als ongeval-vrij gebleven.

 

Een ander probleem waar hij regelmatig mee te kampen kreeg,waren de controles van de Rijkswacht. Het was natuurlijk niet verwonderlijk dat die hem op de hielen zaten. De hoeders van de wet begonnen er hun buik van vol te krijgen van het feit dat die dekselse Rode Loper zomaar de verkeersregels aan zijn laars bleef lappen. Spéciale patrouilles werden ingezet om alle drukke kruispunten in het oog te houden, want daar was natuurlijk de kans het grootst om Karel bij de lurven te vatten. Maar totnogtoe bleken alle verwoede pogingen tevergeefs. Als Vismond achtervolgd werd, wipte hij ergens over de haag het park in. Of hij sloeg een smal weggetje in, zodat de Golf GTI er niet door kon. Als het toch verkeerd dreigde te lopen, kon de Rode Loper altijd wel op de helpende hand van een brave burger rekenen. Hij was zo enorm populair geworden als indertijd Robin Hood of Tijl Uilenspiegel. De avonturen van de Rode Loper werden dagelijks in de krant door iedereen met spanning gevolgd, en als hij de Rijkswachters weer eens van zich af had geschud, werd daar menige pint op gedronken.

 

Zoals iedereen in zijn leven wel een grote droom heeft, zo ook had Karel Vismond zijn levensdroom. Van kindsaf aan had hij gehoopt om ooit het allergevaarlijkste kruispunt van het hele land te overwinnen.

Na vele jaren van zware training en veel afzien, vond hij dat de tijd daartoe rijp was.

 

Op een zomerse maandagmorgen begaf hij zich in lichte looppas, om zich op te warmen, naar de Brusselse Grote Ring, meer bepaald ter hoogte van de Welriekende Dreef. De enige plek in het Europese autosnelwegennet tussen Lissabon en Kopenhagen waar een verkeerslicht stond. . Dit was voor Karel dè ideale plek waar het zou moeten gebeuren. Auto’s, motoren, bestelwagens en zware vrachtwagens vlogen aan zijn neus voorbij tegen meer dan 120 km/u. Karel had zich voor deze wanhoopspoging uitstekend voorbereid met ondermeer een hoogtestage in de Alpen en een speciaal dieet. Om zich helemaal klaar te maken, masseerde Karel nog eens goed zijn dij- en kuitspieren in het struikgewas van het Zoniënwoud. Hij trok een nieuwe rode T-shirt aan, die hij zich speciaal voor deze gelegenheid had aangeschaft en nam dan plaats recht tegenover het zebrapad, wachtend tôt het licht op rood zou springen.

Karel, onze Rode Loper, wierp nog snel een blik op zijn polshorloge - het was precies 8u25, het volle spitsuur.  Toen sprong het licht op rood.

 

Als een pijl uit een boog schoot Karel uit het struikgewas tevoorschijn de weg op. Op het eerste rijvak kon hij nog net voor een zich op gang trekkende sportauto scheren.

Op rijvak twee was het wel héél nipt, want op volle snelheid kon onze atleet net tussen een voorbijflitsende Nederlander en zijn caravan door springen. Een beetje geschrokken door het gebeurde, struikelde hij over de boord van de middenberm, maar kon zich met behulp van een lantaampaal nog net rechtop houden, en hij spurtte gewoon weer verder.

 

Op het derde rijvak verliep het zonder problemen, want er was net een mimi kloof tussen twee voertuigen. Dus stevende hij al bijna zegevierend op de vierde en allerlaatste rijstrook af.

 

Maar Karel kende ongelooflijke pech. Net toen hij de ultieme rijstrook op schoot, deed er zich ter hoogte van de Welriekende Dreef plots filevorming voor, met sterk vertraagd verkeer tot gevolg. De vrachtwagen met oplegger die daar net voorbij kwam gereden, ging volop in de remmen en kwam temidden van het zebrapad tôt stilstand. Karel had dit maneuver te laat opgemerkt en liep zich keihard te pletter op de oplegger. Buiten westen raakte hij uit evenwicht en viel achterover terug op het derde rijvak. Tôt overmaat van ramp kwam daar net een enorme tankwagen met melk aangeschoven. De chauffeur was, achter het stuur, vol spanning de avonturen van de Rode Loper aan het lezen in zijn dagblad, zodat hij zijn vallende held niet opmerkte. Hij voelde plots een grote bult onder zijn rechter voorwiel, en toen hij uitstapte om te zien wat het was, bemerkte hij onder zijn camion alleen iets heel plats, precies of iemand had een rode mat over het wegdek gespreid.

 

Een filmploeg van CNN had alles zien gebeuren en onderbrak meteen alle uitzendingen voor een spéciale nieuwsreportage over het dramatische overlijden van nationale held nr. 1, Karel Vismond, alias de Rode Loper. De koning kondigde een période van nationale rouw af en vele tienduizenden sympatisanten woonden de uitvaartplechtigheid bij. Op de weg tussen het lijkhuisje en het kerkhof hadden vele fans stukken rode stof neergelegd als laatste eerbetoon en ter herinnering aan zijn tragisch overlijden. Het leek net of het hele parcours met een enorm rood tapijt bedekt was.

 

Het hele gebeuren maakte zo’n overweldigende indruk op de Dienst Protokol dat beslist werd om, vanaf die dag, alle belangrijke persoonlijkheden steeds te ontvangen op een mooi rood tapijt dat men heel tœpasselijk de naam ’De Rode Loper’ gaf !

 

 

Filip DEPUYDT - 1994

 


 

 

HET LOZE PISSERTJE

 

 

Er was eens een man die Frans van der Plas heette. Frans had een klein gebrekje dat hem al zijn hele leven parten had gespeeld omdat het, ten eerste, nogal onaangenaam was en, ten tweede, hij daardoor al vaak het onderwerp van spot was geweest. Frans was namelijk verschrikkelijk incontinent.

 

Toen hij als kind, op 8-jarige leeftijd, nog steeds een luier droeg, begonnen zijn ouders zich toch ongerust te maken, maar er was weinig of niets aan te doen. En, naarmate Frans ouder werd, bleek hij niet alleen incontinent te blijven, maar hij moest ook hoe langer hoe vaker in allerijl naar het toilet spurten. Het werd zelfs zo erg dat hij op bepaalde dagen er gewoon niet van weg kon, omdat de zondvloed continu bleef doorstromen. Om dit ongemak wat te verzachten, droeg Frans altijd een grote bierton op zijn buik, met daaraan een rubberen slang. Daardoor kon hij zijn pisstops wat beter spreiden. Als de ton bijna vol was, ging er een belletje rinkelen om hem daarvan te verwittigen zodat Frans die tijdig kon ledigen.

 

De meeste mensen die Frans kennen, waren naderhand al gewend geraakt aan deze bizarre verschijning, en keken er helemaal niet meer van op als hij plots met ton en al naar de achterdeur van het café spurtte. In zijn direkte omgeving had men hem zelfs de ludieke bijnaam "Het Loze Pissertje" gegeven.

 

Op een avond zat Frans met een van zijn drinkebroers, Charel Drogelever, in ’t café "De Volle Pint". Na zich goed te hebben geamuseerd, besloten ze omstreeks 4 uur in de ochtend toch maar huiswaarts te keren. Nogal ferm zwalpend en geregeld steun zoekend op de ton van Frans, slenterden ze lallend door de straten van het dorp, toen plotseling het belletje van de ton aan het rinkelen ging....

 

Aangezien ze net aan het kerkplein kwamen, stelde Van der Plas voor om eventjes een korte halte te houden bij de publieke toiletten daar in de buurt. Net toen hij zich in de richting van de urinoirs begaf, riep zijn vriend hem plotseling van achter zijn rug toe :

"Zeg, Franske. Zie jij ook dat flikkerlicht door de ramen van de kerk ? ’t Is precies of heel de boel staat daarbinnen in brand. "

Frans keek schuin naar omhoog en bemerkte een soort rode gloed doorheen de brandramen. "Het ziet er daarbinnen inderdaad niet zo pluis uit", beaamde hij.

"Wacht jij hier", stelde Drogelever voor". Ik ga vlug de brandweer verwittigen". En rennend verdween hij terug in de richting van het stamcafé.

 

Nog geen tien minuten later kwamen 5 brandweerwagens met loeiende sirenes het kerkplein opgestoven. Vol spanning staarden de spuitgasten in de richting van de kerk, maar daar was op het eerste gezicht niets waar te nemen dat maar enigszins een brand deed vermoeden. Van buitenaf leek alles heel rustig en normaal.

"Awel, interpelleerde Claude, de brandweercommandant, onze vriend Drogelever. "Waar is die brand van jou nu ? G’hebt zeker weer eens te diep in het glas gekeken ?"

 

Maar net op dat ogenblik kwam Frans Van der Plas met ton en al hoestend en kuchend de kerk uit gestrompeld.

"Voilà, zie !", riep hij opgewekt uit. "Dat is ook alweer geregeld. Nog een geluk dat ik niet op jullie hoefde te wachten, want anders lag heel de kerk nu in de as".

Zowel Drogelever als de brandweerbevelhebber keken hem ongelovig aan.

"Bedoel je dan dat er toch een brand was", vroeg Claude de commandant tenslotte.

"En dat jij die hebt geblust ?", ging Drogelever door.

"Zo is het inderdaad", antwoordde Frans. "Kom maar eventjes zien".

 

Binnen in de kerk hing er nog een dik rookgordijn en van de preekstoel bleef nog alleen een hoop vermolmd hout over.

"Maar, Van der Plas", vroeg de Brandweerbevelhebber. "Hoe heb jij verdorie op jouw eentje zo’n grote brand kunnen blussen?"

"Da’s heel simpel", legde Frans uit. "Ik moest net mijn ton ledigen. Ik heb er eens goed druk op gestoken en in één, twee, drie was dat visje gebakken".

 

Toen de Pastoor op de hoogte werd gesteld van deze ongelooflijke  redding van zijn geliefde kerk, was hij zo opgetogen over de mirakuleuze ingreep van Frans Van der Plas, dat hij de reddende engel onmiddellijk de zegen gaf.

 

Maar die zegening had blijkbaar ook een onverwacht nevenefffect : toen Frans later in de nacht nogmaals zijn ton moest ledigen, bemerkte hij dat er veel schuim uit zijn slang kwam gespoten, wat normaal niet het geval was. Uit laboratorisch onderzoek bleek dat de inhoud van zijn vat veranderd was in heerlijk helder bier van hoge gisting. Hoe vaak en hoe veel Frans ook maar moest plassen, er bleek alleen nog van dat lekker schuimend gerstenat uit zijn ton te komen.

 

Aangezien zijn ton in een bodemloos en onuitputtelijk vat veranderd was, nam Frans het besluit om zijn brouwsel op de markt te brengen onder de naam "Fluitjesbier".

 

Vele van zijn kennissen waren verbaasd over het feit dat Frans zich ineens tôt de brouwersstiel had gekeerd, maar niemand steldde zich daar verder nog vragen bij. Het bier was van topkwaliteit, en de handel  liep ongelooflijk goed.

 

Geen mens heeft ooit geweten hoe het "Fluitjesbier" van Frans Van der Plas eigenlijk werd "gebrouwen.  En dat is misschien maar best ook...

 

 

Filip Depuydt - 1995

 


 

 

KLEIN PLUIMPJE

 

 

Voor het volgende verhaal moeten we de grote plas oversteken naar het Wilde Westen, meer bepaald naar de stam van de Roodborst-Indianen.

Zoals algemeen geweten kan men de status van elke indiaan herkennen aan het aantal en de afmetingen van de pluimen die hij op zijn hoofd draagt. Die veren zijn in de Indianencultuur hun eretekens, zoals men bij ons medailles of diploma’s toekent. Van bij het verlaten van de wieg krijgt elk Indiaantje een kleine duivenveer opgestoken als teken dat hij bij de stam hoort. Naargelang hij ouder wordt en goed presteert tijdens de jachtpartijen, of als hij heldendaden achter zijn naam schrijft, groeit zijn scalp gestadig aan. Dit alles is niet alleen belangrijk als dekoratief element, of als pronkstuk, want diegene in de stam die het grootste aantal pluimen heeft, wordt meteen ook benoemd tôt opperhoofd van de stam.

 

Bij de Roodborst-indianen viel die eer al sinds jaar en dag te beurt aan Bronstige Bizon, die door iedereen werd geéerd voor zijn moed en rechtvaardigheid. Diep in zijn hart hoopte Bronstige Bizon het roer in handen te kunnen houden tôt zijn zoon, Pientere Poema, oud genoeg zou zijn om het heft van hem over te nemen. Naarmate de jaren vorderden, werd zijn hoop echter hoe langer hoe kleiner, want enkele dagen voordat Pientere Poema de gezegende leeftijd van 18 jaar zou bereiken, liep hij nog steeds te pronken met nog maar steeds die ene enkele kleine duivenveer. Daarom noemde iedereen uit de stam hem spottend "Klein Pluimpje".

 

De oudste spruit van Bronstige Bizon had gedurende zijn hele leven nog nooit één ding goed gedaan. Ofwel was hij te lui, ofwel te dom, ofwel liep hij met zijn hoofd in de wolken, maar er was voor Pientere Poema altijd wel een reden om zijn mooie naam onrecht aan te doen.

Bronstige Bizon was werkelijk de wanhoop nabij, want bovendien had de Hoge Raad der Wijzen tijdens hun laatste Volle Maan-vergadering beslist dat Pientere Poema voor onbepaalde tijd uit de stam zou worden gestoten en enkel zou mogen terugkeren als hij had bewezen een waardige Roodborst-Indiaan te zijn...

 

En zo geschiedde het ook. Op een druilerige regendag zag Bronstige Bizon zijn oudste zoon er vroeg in de ochtend te voet op uit trekken, gewapend met pijl en boog, een tomahawk en een kleine voorraad proviand, kwestie om de eerste paar dagen toch heelhuids door te komen. En Klein Pluimpje trok goedgeluimd op pad, zonder zich al te veel zorgen te maken over wat hem te wachten stond. Hij begon zich pas echt ongerust te voelen toen hij de volgende dag rond het middaguur zijn hand in zijn knapzak stak om wat tussen zijn kiezen te stoppen, maar er niets meer te vinden was, behalve nog een paar wortelen. Plotseling realiseerde hij zich dat hij vanaf dat moment zelf voor zijn eten zou moeten zorgen, en hij besefte maar al te goed dat hij daar niet toe in staat was. Het was voor hem dus van levensbelang om zo snel mogelijk iets uit te richten om zijn blazoen deftig op te poetsen, waardoor hij opnieuw met de kop omhoog onder zijn stamgenoten zou kunnen verschijnen.

 

Al spoedig kreeg de banneling een pracht van een idee : hij wist dat de wilde mustangs hoog op het verlanglijstje stonden van zijn stamgenoten. Iedereen droomde er ervan om ooit zo’n vurig en snel paard te kunnen vangen om het later vol trots te kunnen berijden. Als hij er nu helemaal op zijn eentje één zou kunnen meebrengen naar zijn dorp, dan zou hij zeker en vast als een echte held worden anthaald.

 

Hij ging meteen op speurtocht om een kudde mustangs op het spoor te komen. En al spoedig bleek hij op het goede spoor, want na zo’n drie uur doorheen vlakte en bos te hebben gezworven, bemerkte zijn oog verse hoefafdrukken in de bodem. Behoedzaam volgde hij het spoor en, jawel hoor ! Op slechts een kleine 100 meter voor hem was een wilde mustang rustig aan het grazen onder een boom. Hij was niet enorm groot en grijsbruin van kleur.

Heel stilletjes sloop Klein Pluimpje tussen de struiken dichterbij. Hij moest er zeker op toezien niet het minste gerucht te maken, want anders zou zijn prooi er als de bliksem vandoor snellen, en dan kon hij het wel vergeten. Voorzichtig kroop hij tôt vlakbij de grazende mustang en sprong toen van tussen de struiken op hem toe.

Het wilde paard was fel geschrokken en keek Klein Pluimpje gedurende een tiental sekonden stomverbaasd aan. Als de mustang daama gewoon doorging met grazen, was de jonge indiaan al even verbaasd. Hij had nooit verwacht dat het wilde dier zo rustig zou blijven als het hem zou opmerken. Hij kreeg zelfs ruimschoots de tijd om een dik touw rond de nek van de mustang te leggen. Wat een meevaller !

 

Maar toen hij het dier echter in beweging wou krijgen om het naar zijn dorp te leiden, bood het plotseling wel hevig weerstand. Hoe hard Klein Pluimpje ook mocht trekken aan zijn touw, de mustang verroerde geen poot. Toen dacht de jonge indiaan plots aan een truuk die hij vroeger ooit in een stripverhaal had gezien met een stok en een wortel. Uit zijn knapzak haalde hij één van de resterende wortelen en daarmee deed hij een proefneming. Tôt zijn opluchting zette de mustang zich langzaam in beweging, en zo trok Klein Pluimpje apetrots met zijn prooi in de richting van zijn dorp.

Alvorens zijn triomfantelijke intrede te maken, verstopte hij zijn vangst achter een haag en liep te voet tôt bij de wigwam van zijn ouders om het goede nieuws te melden.

"Zie je wel !", jubelde Bronstige Bizon zo fier als een pauw, "Ik heb altijd wel geweten dat er iets in mijn zoon zat, maar het heeft veel moeite gekost om het eruit te krijgen".

Het stamhoofd liet iedereen uit het dorp bijeenroepen voor een groots feest om de blijde terugkeer en het eerherstel van zijn oudste zoon, Pientere Poema, te vieren.

Klein Pluimpje spoedde zich terug naar zijn wilde mustang en toen het tamtamgeroffel weerklonk, was dat voor hem het teken om te voorschijn te komen. Van achter de haag zag de menigte eerst een wortel tevoorschijn komen, gevolgd door Klein Pluimpje en zijn mustang. De trotse jager verwachtte een daverend applaus voor zijn prestatie, en enorm was dan ook zijn verbazing toen er een massale lachpartij losbarstte… Iedereenrolde over de grond van het lachen. Iedereen, behalve zijn vader, Bronstige Bizon.

"Jij ellendige nietsnut !", schreeuwde het opperhoofd, buiten zich zelf van woede. "Wat je daar gevangen hebt, dat is verdorie geen wilde mustang maar een ezel. Jij uilskuiken !"

En zo gebeurde het dat Klein Pluimpje, ondanks zijn verwoede poging, toch geen pluim bij kreeg, maar in plaats daarvan paradeert hij voortaan door het dorp gesierd door een paar reusachtige ezeloren !

 

Dit gebruik is in de stam der Roodborstindianen een traditie geworden, en het iss later zelfs uitgezwermd tot in onze contrijen.   Kinderen die vroeger in de klas niet goed opletten, vlogen vaak op de ezelsbank op de laatste rij met een prachtig paar lange oren op het hoofd.  Zij hadden er wellicht geen flauw benul van, maar dat hadden zij mooi te danken aan Klein Pluimpje uit de Far West !

 

 

 

Filip Depuydt - 1994

 


 

 

ROODLAPJE

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een afgelegen nonnenklooster. Daarin leefde de kloosterorde van de Rode Zusters, zo genoemd omdat ze steeds een rood gewaad met bijhorende kap droegen. Onder hen was er een jong zustertje, zuster Angèle, die wat uitgekeken was op het strenge kloosterleven.

 

Op een mooie avond, toen alle andere zusters al naar bed waren, zat zij nog wat voor de televisie te zappen, maar zoals steeds trokken de aangeboden programma’s weer eens op niet veel. Zuster Angèle stond reeds recht om naar haar slaapkamer te trekken, maar niet alvorens toch nog een laatste keer alle TV-stations af te tasten. Haar aandacht werd algauw getrokken door een programma dat net zou beginnen op een van de Nederlandse zenders , nl. De Pin-Up Club.

 

Zo’n leuk programma had de jonge non nog nooit in haar hele leven gezien ! Bloedmooie en aantrekkelijke jonge dames gaven daar zichzelf ten beste in de meest uitdagende lingerie, en jawel, sommigen gingen zelfs helemaal uit de kleren ! De blote billen en borsten swingden werkelijk de pan uit ! Dit had ze echt niet voor mogelijk gehouden. Geboeid door dit hele schouwspel bleef zij de gehele duur van het programma aan het scherm gekluisterd en ze vond het spijtig toen het allemaal voorbij was.

 

’s Nachts lag Zuster Angèle in haar bed wat te woelen en moest de hele tijd maar denken aan wat ze die avond op haar beeldbuis had gezien. Dit zou eigenlijk best wel iets voor haar kunnen zijn. Dat zou veel plezieriger zijn dan het saaie leventje dat ze nu leidde in het klooster. Bovendien was ze zelf helemaal niet onknap.

Gelukkig had ze het adres van de omroep genoteerd, en dus nam ze pen en papier en schreef een sollicitatiebrief met bijgevoegde foto. Drie dagen later zat er al een brief van Wendy Van Wanten in de bus. Zuster Angèle werd onmiddellijk uitgenodigd voor enkele proefopnames, of wat had je anders gedacht ? Een strippende non; dat zou natuurlijk de kijkcijfers nogal de hoogte injagen !

Zuster Angèle was natuurlijk dolgelukkig met het aanbod. Ze zou wel een smoes verzinnen om Moeder Overste te overhalen om haar enkele dagen te laten gaan.

 

Maar er was echter nog een ander probleem : In het klooster was geen sexy lingerie te vinden, en de jonge non had geen geld om er zich aan te schaffen. Na wat denkwerk kreeg ze een schitterend idee. De zuster zou van haar rode kloosteruniform aan de onderkant een boord afknippen en daarmee iets aanvatten. Ze moest wel oppassen om haar gewaad niet te veel in te korten, want het mocht natuurlijk niet opvallen. Er ging een boord van zo’n 10 cm af en dat bleek precies voldoende om er een mooi driehoekig kledingstukje van te maken.

 

Met dit ornaat in haar reiskoffer, trok zuster Angèle dan naar Hilversum, waar ze lichtjes gegeneerd voor de caméra’s belandde. Toen ze, ten aanschouwen van die Hollandse heren bijna geheel uit de kleren ging (alleen haar rode lapje wilde ze voor de veiligheid niet laten schieten), viel haar optreden bij haar bewonderaars zo in de smaak, dat men haar meteen een vet betaald free-lance kontrakt aanbood. De volgende week al kwam zuster Angèle in prime- time op de buis.

 

De andere nonnen van het Rode Zuster klooster wisten van dit alles natuurlijk niets af. Wel was het Moeder Overste opgevallen dat de paters uit de nabijgelegen abdij slechts nog uitsluitend naar zuster Angèle vroegen als ze naar het klooster kwamen om melk en boter te komen halen. Ze vond dat wel vreemd en op zekere dag klampte ze één van de broeders aan om hem eens uit te horen. Die praatte natuurlijk algauw zijn mond voorbij en zo gebeurde het dat Moeder Overste de week daarop laat na zonsondergang nog voor haar beeldbuis zat. Ze kon haar ogen niet geloven van wat ze daar te zien kreeg, en toen Zuster Angèle in haar rood lapje op het scherm verscheen, omringd door een dozijn geile mannen, ging ze helemaal van haar stokje.

 

De volgende morgen reeds werd onze Angèle op het matje geroepen en tegen haar zin moest ze de feiten toegeven. Als boete kreeg het arme kind van Moeder Overste een boetetocht te voet naar Scherpenheuvel opgelegd. Al vroeg in de morgen ging ze op pad, maar van een zware en lastige boetetocht kwam helemaal niets in huis. Het werd veeleer een triomftocht. Al spoedig werd Zuster Roodlapje gevolgd door honderden mannelijke fans die haar kwamen aanmoedigen en die natuurlijk ook hun profijt roken. Zuster Angèle werd letterlijk en figuurlijk op de handen gedragen. Er ontstonden zelfs vechtpartijen om uit te maken wie als volgende het knappe nonnetje op zijn stoere schouders zou mogen tillen.

 

Aangezien ze zo enorm populair was geworden en ze in het klooster waarschijnlijk toch nooit meer welkom zou zijn, besliste zuster Roodlapje bij aankomst in Scherpenheuvel dan maar om haar rode kap over de haag te gooien, onder applaus van al haar talrijke fans. En wat meer was : om haar duizenden aanhangers te bedanken, besloot ze zelfs - tôt hun groot genoegen - om haar ultieme rode lapje er ook maar over te slingeren !

 

En ze stripte nog lang en gelukkig !

 

 

Filip Depuydt 1994

 


 

TEPELSPEELTJE

 

 

Er was eens, heel lang geleden een jong echtpaar, Willy en Lily, die in blijde verwachting waren van hun eerste baby. Nadat de spanning tijdens de laatste dagen van de zwangerschap fel was gestegen, was de dag van verlossing eindelijk aangebroken : Lily bracht, na 6 uur duwen en trekken, apetrots een flink uit de kluiten gewassen zoon ter wereld. De baby woog 4kg730, was 56 cm groot en zou de naam Titus dragen.

 

Om het kind een stevige basis voor het verdere leven te geven, besloot de stralende moeder om haar zoon enkel het beste van het beste aan te bieden, nl. borstvoeding. De kleine Titus scheen deze geste meer dan normaal te waarderen. Iedere keer als de schafttijd was aangebroken, sperde het wicht gulzig de mond open en plakte dan zijn lippen zo stevig vast op zijn moeders boezem, dat hij niet meer los te trekken was. Zelfs al had zijn moeder hem niets voedzaams meer te bieden, toch wou de kleine dreumes van geen wijken weten. Hij wou absoluut de tepel niet loslaten. Als de moeder het spelletje uiteindelijk moe raakte, of als ze door het lange zuigen wat geïrriteerd begon te raken aan haar huid, werd Titus toch met harde hand gedwongen om zijn activiteit te onderbreken. Om zijn ongenoegen daarover duidelijk te maken, begon de kleine dan maar de volumeknop van zijn stemgeluid op maximum, waardoor hij de zenuwen van zijn ouders heel erg op proef stelde.

 

Om de ordeverstoorder wat tôt bedaren te brengen, haalden Lily en Willy er alle mogelijke hulpmiddelen bij : rammelaar, papfles, fopspeen, enz. Maar de kleine snaak moest van al die namaak niets weten. Zolang hij niet aan moeders borst mocht nippen, viel er niets met hem aan te vangen. Zo geraakte de arme moeder algauw volledig uitgeput en leeggezogen, wat uiteindelijk leidde tot een heel diepe postnatale depressie. Dit prille generatieconflict had op zijn beurt als gevolg dat de fiere vader, Willy, helemaal overstuur raakte en niet meer wist uit welke stof luiers maken.

 

Met de moed der wanhoop wendde hij zich tot de buurvrouw - een moeder van een kroostrijk gezin, met de vraag of zij geen raad wist. Allerlei oude truuks werden bovengehaald, zoals de honing op de fopspeen, de wiegeliedjes, een lauw badje, maar de kleine Titus was niet te sussen.

Toen kreeg de buurvrouw echter een idee. Heel vriendelijk maar dringend verzocht ze Willy of hij de kamer even wou verlaten en de deur wou sluiten. De radeloze man zag niet goed in waar dat nuttig voor kon zijn, maar gehoorzaamde toch maar. Amper had hij de deur achter zich dichtgetrokkenof Titus , hield als bij wonder op te huilen.

Benieuwd om te weten hoe dit mirakel was geschied, duwde Willy voorzichtig de deur weer open en trof zijn zoon stralend aan de boezem van de buurvrouw. "Kijk eens hier", zei de gastmoeder. "Nog maar een paar dagen oud en hij is al verslaafd aan het vrouwelijk schoon ! "

Willy voelde zich een beetje gegeneerd, maar was al bij al toch blij dat ze een manier hadden gevonden om de kalmte in het huis te herstellen. Jammergenoeg moest de buurvrouw over een kwartier al vertrekken voor een afspraak bij de kapper, en dus diende Willy tôt elke prijs gauw op zoek te gaan naar een andere "fopmoeder". Voor één keer wilde de bakkerin wel eens bijspringen om de grootste nood te ledigen, maar ze raadde Willy toch aan om in het vervolg voor een andere oplossing te zorgen. Dat was natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. Hij kon toch moeilijk alle dames uit zijn straat uitnodigen om elk om beurt een half uurtje de borst te komen geven. Wat zou men wel van hem denken...

 

Om zich ’s avonds nog wat te ontspannen, zat vader Willy, met zoonlief op zijn schoot. m zijn luie zetel nog wat in zijn favoriete magazine, Playboy, te bladeren. Hij merkte dat. naarmate hij de bladzijden omdraaide, zijn nakomeling aandachtig mee zat te gluren en hoe langer hoe meer opgewonden begon te geraken. Dit deed bij Willy een lampje branden. Hij richtte een brief aan de redaktie van het blad met de vraag of die dagelijks voor enkele “playmates” zouden kunnen zorgen om de kleine Titus te komen bevredigen. Vanaf die ddag boodden de allerknapste moordgrieten zich aan bij het huis van Willy en Lilly.

 

En zo gebeurde het dat de kleine genieperd naar hartelust mocht hangen aan de mooiste boezems die men zich maar kon inbeelden. Daarom kreeg de snoeper al spoedig de toepasselijke bijnaam "Tepelspeeltje". Zijn vader voelde zich aan de ene kant gelukkig dat hij een goeie oplossing had gevonden voor zijn problemen, maar aan de andere kant kon hij toch moeilijk verbergen dat hij af en toe heel graag de plaats van zijn zoon had ingenomen.

 

Dit is zo blijven doorgaan tôt Titus 6 jaar werd en naar de lagere school moest. En - hoeft het gezegd - hij heeft een heel gelukkige jeugd gehad en is, behalve een vorm van bijziendheid,  heelhuids volwassen geworden.

 

Na het beëindigen van zijn studies richtte hij een bedrijfje op voor handgemaakte borstprotheses. Met heel veel succès overigens want, met zijn levenslange ervaring was hij op dat gebied natuurlijk een echte expert geworden !

 

En hij leefde nog lang en gelukkig...

 

 

Filip Depuydt - 1995

 


 

 

KAREL EN DE SCHELE GAST

 

 

Er was eens, heel lang geleden, een man die werkloos was. Hij heette Karel Van den Zande. Karel was nogal ongelukkig over zijn onfortuinlijke situatie en hij was alsmaar op zoek naar een nuttige manier om zich bezig te houden, met wisselend succès. Op zekere dag kreeg hij een geniaal idee. Hij was ervan overtuigd dat hij eindelijk het ei van Colombus gevonden had, en dat hij spoedig een rijk man zou zijn.

 

In de veronderstelling dat men het water altijd dicht bij de bron moet gaan zoeken, nam hij de beslissing om naar de Sahara-woestijn te verhuizen en daar een zaak te beginnen in zand. Het was zelfs niet nodig om veel te investeren want het zand lag er zomaar voor het rapen bij miljoenen ton.

Karel had echter duidelijk enkele hoofdstukken van zijn economie-cursus in de wind geslagen, want aangezien het aanbod veel groter was dan de vraag, en aangezien iedereen in de omgeving meer dan zijn buik vol had van al dat zand, kreeg hij nooit ofte nimmer ook maar één klant over de vloer. De moed zakte hem dan ook steeds dieper in de schoenen. Hij dacht er zelfs al aan om heel zijn handeltje opnieuw op te doeken.Maar op een kwade dag zou dat echter allemaal veranderen…

 

Karel Van den Zande was net van plan om aan zijn middagmaal te beginnen, toen er plots werd aangebeld. Hij opende de deur en trof daar een bezwete en bestofte man in een dik lederen pak vol kleurrijke logo’s en met een helm in de linker hand. De man zag er totaal uitgeput uit en had een heel vreemde blik in de ogen, precies of hij keek in alle windrichtingen terzelfdertijd. Hijgend en met bevende stem sprak de man :

"Excuseer dat ik U stoor, meneer. Mijn naam is Jacky Vickx. Ik ben deelnemer aan Parijs - Dakar maar ik ben zo’n tiental kilometer hiervandaan zonder benzine gevallen. Ondertussen is ook mijn watervoorrad op. Al uren ben ik rond aan het dolen in deze brandende hitte. Zoudt U mij a.u.b. wat water kunnen geven ? Ik ben werkelijk scheel van de dorst’.

 

Toen begreep Karel vanwaar die zonderlinge blik in de ogen van Jacky Vickx kwam en wist dat er onmiddellijk moest worden ingegrepen. Hij leidde zijn schele gast naar de keuken alwaar hij een emmer liet vollopen met water. Jacky Vickx strompelde naderbij, stortte zich in een laatste krachtinspanning op de emmer, en dronk die in één lange teug leeg tôt op de bodem. Toen hij enkele ogenblikken later weer terug wat op krachten was gekomen, richtte hij zich opnieuw tôt Karel :

"’t Is toch wel erg, hé, dat een mens zo ver moet komen om een beetje in het zand te kunnen rijden met zijn auto om dan nog bijna om te komen van de dorst. Het zou toch veel handiger zijn, moest er in België wat meer zand te vinden zijn".

 

Toen Karel deze woorden hoorde, had hij natuurlijk onmiddellijk zijn kans geroken, en speelde daar direkt op in :

"Maar meneer Vickx. Dat is toch helemaal geen probleem. Ik ben handelaar in zand en kan zoveel zand leveren als je maar wilt. Je hoeft mij alleen maar te zeggen waar ik het moet leveren en waar ik de faktuur naartoe mag sturen. Alles komt dan dik in orde. Hoeveel ton mag ik leveren " ?

Toen hij merkte dat Jacky Vickx wat aarzelde, voegde hij er meteen aan toe :

"Jij hebt zeker nog dorst ? Kan ik je misschien een glas tafelbier aanbieden ?"

Voor Jacky Vickx ook maar iets kon zeggen, was meneer Van den Zande al in de kelder verdwenen. Maar in plaats van tafelbier, opende hij een fles trappist Sint-Sixtus van 12° en schonk die leeg in een glas dat hij voor de neus van zijn - nog steeds wat - schele gast neerzette.

 

Daaraan kon de niets vermoedende piloot natuurlijk niet weerstaan, want hij voelde zich. na zo’n lange voettocht in de verschroeiende zon, nog altijd zo uitgedroogd als een stokvis. Gretig pakte Jacky het bolvormige glas beet en in één teug verdween de heerlijk schuimende trappist tussen zijn ribben. Nog maar nauwelijks had hij het lege glas weer op tafel gezet, of daar kwam de zandhandelaar al met een tweede glas aandraven.

Stilaan kwamen de onderhandelingen op gang en gingen nog geruime tijd door. Na drie trappisten werd er al een overeenkomst gesloten om het hele Heizelstadion om te toveren in een enorme zandbak. Na het nuttigen van nog eens drie Duvel’s waren die limieten al lichtjes verlegd : de hele oppervlakte tussen het Atomium en de Leeuw van Waterloo zou één groot oefenterrein worden voor terreinauto’s en motoren. Om Jacky Vickx te bedanken voor deze fabuleuze bestelling, haalde Karel nog enkele bruine Corsendoncks uit zijn koelkast, waarna het aktiegebied nog wat werd uitgebreid in zuidwestelijke richting, tôt aan het Hellend Vlak van Ronquières.

 

Het was uiteindelijk al laat in de namiddag toen Jacky Vickx waggelend en struikelend (en met een adem die allesbehalve naar Vickx rook) de woning van Karel Van den Zande verliet, beladen met een jerrycan benzine en twee zakken zand als gratis monsters.

 

Karel was helemaal in zijn nopjes, want na de pousse-café had hij met zijn eerste klant een contract afgesloten om heel Belgiê en het Groot-Hertogdom Luxemburg te voorzien van een zandlaag van 2 meter dik.

 

Of Jacky Vicks ooit in Dakar is aangekomen, weten we niet. Maar één ding is zeker : toen hij de zaak van Karel Van den Zande verliet, was er met zijn ogen nog iets niet helemaal in orde... Hij zag toen wel niet meer scheel van de dorst, maar hij zag daarentegen wel alles in het dubbel !

 

 

Filip DEPUYDT - 1995

 

 

 

 

 

 

 

Publicité
Publicité
Commentaires
Er was eens in Kemmel...
  • Dit blog laat u kennismaken met een reeks historische foto's over het leven in en rond de gemeente Kemmel (Heuvelland) aan de voet van de Kemmelberg. het gaat hier zowel over oude foto's, postkaarten, krantenknipsels en andere afbeeldingen.
  • Accueil du blog
  • Créer un blog avec CanalBlog
Publicité
Archives
Derniers commentaires
Visiteurs
Depuis la création 4 782
Publicité